De norm, NBN EN 1005-4 (2009) beoordeelt de houding waarin iemand werkt. Houding is de meest zichtbare risicofactor van ergonomie, maar de norm gaat uit van objectieve gewrichtshoeken. EN 1005-4 is bedoeld om de fysieke belasting reeds tijdens het ontwerpproces in te schatten. Houdingen en bewegingen worden immers best geëvalueerd op de tekentafel/CAD-scherm of met echte mensen in een proefopstelling.
Hoe werkt EN 1005-4?
De norm gaat uit van een analyse per gewricht. Vandaag bestaan er snelle en gebruiksvriendelijke methodes om een houdingsanalyse in 3D uit te voeren. Deze meten de verschillende gewrichtshoeken in real time. In de norm worden deze dan gecombineerd met de frequentie of duur, wat een risicoscore oplevert volgens het stoplichtmodel. Zo heeft men een éénduidige interpretatie.
De meest nauwkeurige manier om gewrichtshoeken te meten, is met markers of sensoren. Voor de buiging van de romp dient men de lijn te bepalen tussen de trochanter (heupkop) en C7 (zevende nekwervel). Voor de meting calibreert men de houding in rust. De hoek met de verticale is dan bijvoorbeeld 5°. Vervolgens gaat de medewerker aan het werk en meet men de gewrichtshoek tijdens het bewegen. Deze drukt men steeds uit ten opzichte van de rusthouding. Een gemeten romphoek van 45° geeft in dit voorbeeld dus een rompbuiging van 40°.
Voor de gewrichtshoek in de schouder neemt men de lijn tussen schouder en elleboog. Voor de nek is dat een lijn tussen de zevende halswervel en het oor. De hoofdhoek is dan weer op basis van een lijn tussen oor en ooghoek.
Voorbeeld
Tijdens het orderpicken van goederen met de pallet op de grond, dient men voor de onderste producten de romp sterk te buigen (>60°). Wanneer de transpallet dan ook nog eens niet in hoogte regelbaar is, dient men daar ook onderaan te werken met een rugbuiging van meer dan 60°. Als dat op dagbasis gemiddeld meer dan 2 keer per minuut is, is dat niet aanvaardbaar. Door met een hoogteverstelbare transpallet te werken, zullen deze extreme reeds sterk minderen.
Aan een assemblagelijn worden de onderdelen aangeboden voor en boven het werkvlak. Het nemen van de onderdelen vraagt dus het reiken vanuit de schouders. Doorgaans is de buiging in de schouder tussen de 20 en 60°. Wanneer dat meer dan twee keer per minuut gebeurt, is dit aanvaardbaar op voorwaarde dat het niet meer dan 10 keer per minuut is.
Sterke punten
Objectieve grenswaarden
Een voordeel van de norm is dat deze uitgaat van objectieve gewrichtshoeken. Deze staan meer in detail beschreven in de ISO11226. Dit creëert een gemeenschappelijke taal om houdingen te kunnen interpreteren.
Makkelijk te meten
Vroeger gebeurden houdingsanalyses in een labo met camerasystemen die een persoon vol lichaamsmarkers vanuit verschillende hoeken gingen opmeten. Vandaag bestaan er draadloze systemen met sensoren die de houding in 3D registeren. Daardoor zijn metingen op de werkvloer in realistische werksituaties mogelijk.
Aandachtspunten
Interpretatie op dagbasis
De norm is uiterst geschikt voor cyclische taken die men de hele dag uitvoert. Het is niet duidelijk of men bij een variatie aan taken mag rekenen met een gemiddeld aantal keer per minuut. Anderzijds zijn er ook geen grenswaarden wanneer men de taak met extreme houdingen slechts 4u per dag uitvoert. Deze verfijning vindt men wel in het handboek Human Factors en Ergonomie. Daar staan ook meerdere frequenties vermeld.
Realistische waarden
De EN 1005-4 bestaat al langer, maar bleef eerder theoretisch vermits het meten in praktijk niet evident was. Dat is vandaag anders en zo kan een aftoetsing aan de realiteit gebeuren. De gekozen gewrichtshoeken blijken dan streng. Bij het nemen van een trap, wordt de grens van kniebuiging reeds overschreden. Hetzelfde voor schouderbuiging wanneer men de leuning vastneemt. Een bij een torsie zijn de gehanteerde gewrichtshoeken verwaarloosbaar in praktijk…