De variable lift index (VLI) is een variant binnen de NIOSH methode om tillen te beoordelen waarbij de omstandigheden sterk variëren. De gewichten, hoogtes en afstand op het begin en eind van een tiltaak zijn telkens verschillend en heeft meer dan 10 variaties. In die gevallen past men de procedure van de variable lift index toe.
VLI – Variable lift index
De klassieke NIOSH methode gaat uit van steeds dezelfde beginsituatie tijdens het tillen en ook eenzelfde eindsituatie. Er is slechts één gewicht en men neemt de doos vanop steeds dezelfde locatie en verplaatst deze naar een andere vaste plaats. Wanneer daar een kleine variatie op zit, minder dan 10 verschillende situaties, dan berekent men de CLI of composite lift index. Bij sterk gevarieerde taken van tillen is het echter complexer. Dan is de VLI of variable lift index van toepassing. Het samenstellen van deeltaken is immers maar nauwkeurig tot 10.
Procedure <30 deeltaken
Wanneer de taak met tillen minder dan 30 variaties kent, dan gaat men voor elke deeltaak een enkelvoudige NIOSH invullen (SLI). Men doet hetzelfde met de frequentiefactor gelijkgesteld aan 1, zodat men de FILI van elke deeltaak kent. Dat is de frequency independant lift index.
Vervolgens gaat men de range berekenen tussen de minimale en maximale FILI. Deze varieert bijvoorbeeld van 0,3 tot 2,5. Vervolgens gaat men hier zes categorieën van maken.
- 0.3 – 0.67
- 0.68 – 1.0
- 1.1 – 1.4
- 1.5 – 1.8
- 1.9 – 2.1
- 2.2 – 2.5
Zo creëert men eigenlijk zes deeltaken. Voor elke FILI categorie neemt men immers de gemiddelde waarde. Men bekijkt eveneens het percentage van deeltaken dat hierbinnen valt. Wanneer de frequentie van de gehele tiltaak 3x/min bedraagt, dan zal men voor de frequentiefactor het percentage van deeltaken vermenigvuldigen met 3 (3x/min). Zo is de totale frequentie verdeeld over de zes FILI categorieën.
Men heeft nu zes “nieuwe deeltaken” met een gemiddelde FILI en nieuwe frequentiefactor. Hier kan men de composite lift index (CLI) van berekenen. Daarvoor gebruikt men het Excel blad. Men vult de zes “nieuwe deeltaken” en frequenties in, waardoor men zes nieuwe STLI bekomt. Deze rangschikt men van hoog naar laag en de CLI verschijnt automatisch.
Procedure >30 deeltaken
Wanneer een tiltaak bestaat uit meer dan 30 verschillende situaties, is er een vereenvoudiging nodig. Daarbij gaat men vooral deeltaken groeperen per risicofactor. De horizontale afstand deelt men in in drie zones: dichtbij (25-40cm), midden (41-50cm) en ver (51-63cm). De verticale afstand kent dan nog enkel goed (51-125cm) en slecht (<51cm en >125cm).
- Gewichten: max. 5 categorieën
- Horizontale afstand: dichtbij (x0,71) – midden (x0,56) – ver (x0,40)
- Verticale afstand: goed (x1) – slecht (x0,78)
- Verticale verplaatsing: steeds x1
- Asymmetrie: wel (x0,81) of niet (x1) per gewichtscategorie
- Contact: steeds slecht (x0,9)
Op deze manier houdt men maximaal 30 variaties over: 5 gewichtscategorieën met 3 horizontale afstanden en 2 verticale hoogtes. De verticale verplaatsing en contactfactor zijn steeds constant. Bij asymmetrie is deze aanwezig of niet voor de gehele gewichtscategorie.
Van deze nieuwe deeltaken berekent men elke keer de FILI, frequency independant lift index. De range van laagste en hoogste FILI gaat men vervolgens indelen in zes sextielen of gelijke categorieën met een gemiddelde FILI en samengetelde frequentie. Hiermee kan men dan de composite lift index berekenen na het rangschikken volgens SLI.
* Bron:
Waters ea 2015 en ISO11228-1