Eind 2024 poneerden de Winter en Eisma dat ergonomie en human factors niet zo sterk zijn als het lijkt. Dat is het vakgebied dat onderzoekt hoe mensen omgaan met technologie en werk. Ze beschrijven daarbij vijf grote problemen die hun visie ondersteunen. Dit lokte uiteraard de nodige reacties uit van tegenstanders, maar ook medestanders. Hieronder hun knelpunten en oplossingen.
1. Onduidelijke termen
In de ergonomiewereld worden begrippen zoals “werkbelasting” en “human error” veel gebruikt, maar niet op een consistente manier. Bovendien worden deze termen dan ook gemeten met telkens verschillende methodes zonder veel samenhang. Een voorbeeld is de NASA-TLX (NASA Task Load Index), een populaire methode om de subjectieve mentale belasting te meten. Toch zitten hier ook vragen bij over de fysieke belasting en prestatie. Theoretisch klopt dat niet. Het lijkt dan dat deze termen voorspellende psychologische concepten zijn, maar er is daar te weinig bewijs voor.
2. Weinig impact in de praktijk
Bedrijven richten zich vooral op winst maken en het voldoen aan regels. Ze gebruiken daarbij vrijwel nooit ergonomie in zijn brede betekenis om hun systemen te verbeteren. Het blijft bij het aanpassen van de werkplek op microniveau, maar ergonomie heeft weinig impact op de bedrijfsvoering op zich. In een recent onderzoek gaven experts het vakgebied 4,95 op 10 voor impact. Dat is laag. De drie kenmerkende eigenschappen van ergonomie – ontwerpgericht, systeemaanpak en het dubbel doel van welzijn en prestatie – worden te weinig gerealiseerd.
3. Onderzoek vaak niet zinvol
Veel onderzoek binnen ergonomie gebeurt in labo’s met gecontroleerde testen die in niks lijken op echte situaties. Onderzoekers worden vooral gestimuleerd om te publiceren, eerder dan om nuttige kennis op te bouwen. Daarop worden ze immers ook afgerekend. Dat betekent echter dat we niet echt leren hoe mensen technologie gebruiken of werken. De resultaten van onderzoeken blijven ook teveel hangen in de academische wereld zelf en vinden niet hun weg naar het werkveld of productontwikkeling.
4. Weinig open data
Ergonomie beweert zich te baseren op opgebouwde kennis, maar is geen koploper in open data. Dat maakt dat studies moeilijk herhaald kunnen worden of data veralgemeend. Open data zijn nodig voor een betrouwbare wetenschap, maar ergonomie loopt achterop. De kennis blijft daardoor afzonderlijk en moeilijk controleerbaar.
5. Opslorping door andere disciplines
Nieuwe technologieën worden bepaald door andere vakgebieden zoals robotica en informatica. Dat doen ze eigenlijk zonder ergonomie of ze geven zelf invulling aan ergonomie. Dat maakt dat de kennis niet meer in de ergonomiewereld zit, maar bij de High Tech bedrijven zoals Google en Microsoft die de technologie ontwikkelen. Zo gebruiken veel onderzoekers AI tools. Deze bouwt de kennis op, niet de onderzoeker zelf. Daarbij blijven de mens of de menselijke factoren belangrijk, maar het is niet duidelijk of het vakgebied ergonomie daarvoor nog nodig is.
Oplossingen
Duidelijke termen & theorieën ontwikkelen
Begrippen als “werkdruk” moeten op een consistente en wetenschappelijke manier worden gedefinieerd én gemeten. Je moet kunnen voorspellen wat ze betekenen in echte situaties.
Onderzoek weer relevant maken voor bedrijven
Onderzoek moet vragen oplossen die leven in de industrie. Het moet aansluiten bij de winstdoelen zodat fabrikanten het echt gebruiken. Ook moeten onderzoekers de impact van hun werk meten.
Meer realistisch onderzoek doen
In plaats van simpele testen in een labo, moeten onderzoekers in echte contexten en met echte gebruikers werken. Bijvoorbeeld in echte fabrieksomgevingen of reële werksituaties.
Open wetenschap omarmen
Data, methoden en resultaten moeten openbaar gedeeld worden. Er moeten herhaalstudies kunnen plaatsvinden. Dit verhoogt de betrouwbaarheid en het vertrouwen in het vakgebied.
Ergonomie moet zijn eigen identiteit behouden
Ergonomie en Human Factors moeten samenwerken met andere vakgebieden, maar mag niet verdwijnen in die disciplines. Het moet zorgen dat zijn kennis herkenbaar blijft, bijvoorbeeld door onderwijs, certificering en netwerken.
Reactie 1: Patrick Waterson
Hij betwist de “enge interpretatie van waar HFE voor staat” en voor het “selectief lezen van enkele klassieke papers”. HFE is in plaats daarvan een “conglomeraat van een grote verscheidenheid aan disciplines”. Daarom is het voorbarig om alle HFE-tools als ongeldig te beschouwen op basis van slechts een paar geselecteerde concepten.
Hij erkent wel dat er hiaten zijn tussen onderzoek en praktijk. Toch is de betrokkenheid van HFE bij evaluatie, implementatie, testen en andere stadia in de ontwerpcyclus van technologieën, zoals spoorwegautomatisering (UK) “een triomf van ergonomie”. HFE is inderdaad traag geweest om de mogelijkheden van het open access publicatieparadigma te benutten, maar dat geldt voor vele academische gemeenschappen.
Waterson is het er niet mee eens dat HFE is opgeslokt door andere disciplines, maar integendeel: “meer disciplines worden opgeslokt door EHF”. HFE krimpt dus niet, maar groeit. [link]
Reactie 2: Hancock & Hancock
Ze erkennen dat het artikel van de Winter en Eisma serieus overwogen moet worden. Zij denken dat de impact van HFE misschien wat optimistisch is geweest en beamen dat HFE zijn theoretische fundamenten heeft “geleend” van andere vakgebieden. In hun beoordeling moeten we dit dan ook zien als een tekortkoming die we moeten erkennen, toegeven en in de toekomst rechtzetten.
Ze zijn het er ook mee eens dat HFE tot op zekere hoogte niet toepasbaar is op echte problemen en dat veel van het HFE-werk academisch gericht is. Ze vragen zich echter af of we moeten verwachten dat HFE zal floreren als een afzonderlijke discipline, aangezien het zo goed werkt als een koepel voor zoveel spin-offs. [link]
Reactie 3: Baber
Hij is het ermee eens dat de discipline lijdt onder het algemene probleem van financiering en de academische carrièrestructuur. Die is gericht op korte termijn deliverables. Toch wordt de aard van onze discipline te eenvoudig voorgesteld en richten ze zich te veel op de toegepaste wetenschap. Het praktische aspect van HFE wordt te weinig besproken. Volgens Baber wordt HFE immers gezien als een hoeksteen in de ontwikkeling van geautomatiseerde systemen en staat het centraal in de gebruikersgerichte ontwikkeling. [link]
Reactie 4: Paul Salmon
Kritische zelfreflectie is gezond en essentieel, maar de focus is te eng op cognitieve ergonomie en onderzoek gericht. Daarbij worden twee belangrijke gebieden van HFE over het hoofd gezien: fysieke ergonomie en systeem HFE. Daar is ergonomie immers wel sterker in toepassingen en impact.
Salmon is het ermee eens dat er een gebrek is aan open data, en dat HFE het risico loopt te worden verdrongen. Maar hij is het er niet mee eens dat HFE “geen invloed” heeft. Die is er wel op beleid, werkprocessen, enz… Ergonomie moet robuuste en gestandaardiseerde manieren ontwikkelen om de impact van HFE formeel te beoordelen, aangezien de impact altijd al een belangrijk twistpunt is geweest en zal blijven. [link]
Reactie 5: Walker & Greening
Ze vinden de “leunstoeldiagnose” veel te cynisch. De discussie over onderzoeksmethodologieën en open data zijn eerder non-issues. Dat wil immers niet zeggen dat het vakgebied inadequaat zou zijn. HFE heeft bijvoorbeeld een belangrijke rol gespeeld bij het decarboniseren van transport in grootschalige Britse projecten.
Ergonomie betekent ook niet dat technologie inherent riskant is, maar in plaats daarvan gaat het over de optimalisatie van zowel mens als technologie. Ze stellen wel dat open data moet aangepakt worden. Het huidige gebrek aan capaciteit van HFE om nieuwe bronnen van big data te verwerken kan betekenen dat data- en computerwetenschappers de leegte zelf zullen opvullen. [link]
Reactie 6: Endsley & Sasangohar
Ze beweren stellig dat het beroep van ergonomie en menselijke factoren nog nooit zo nodig is geweest vanwege het wijdverbreide gebruik van technologie in facetten van het leven. Bedrijven met een sterk mensgericht ontwerp presteren beter dan hun concurrenten in de sector. Het bewijsmateriaal is teveel geselecteerd. Voor “situational awareness” gebruikte 89% van de studies objectieve maatregelen en deze waren voorspellend voor prestaties.
Ze erkennen wel de kloof tussen de ontwikkeling van kennis in onderzoekssettings en de toepassingen ervan in de echte wereld. Ze noemen dit een vallei des doods, maar deze uitdaging bestaat in alle sectoren. Ze verwerpen het idee dat HFE zal opgeslorpt worden omdat EHF inherent interdisciplinair is. HFE ontwikkelt zich en heeft raakvlakken met andere domeinen, zoals AI en robotica. [link]
Reactie 7: Shorrock & Cebola
Ergonomie kan zijn potentieel niet waarmaken. Ze richten zich op vijf pijnpunten om dit te staven:
- Te weinig specialisten. Ergonomie wordt vooral toegepast waar dat wettelijk verplicht is.
- HFE is heel breed geworden, maar niet altijd ontwerp- of systeemgericht. Ze voorspellen een splitsing tussen ergonomie en human performance. Ergonomie richt zich dan op het ontwerp en Human Performance op training, cultuur, coaching en dergelijke.
- Kloof tussen onderzoek en de praktijk. Ontwikkelingen in HFE worden grotendeels genegeerd in de praktijk.
- De voordelen van HFE zijn niet duidelijk gekwantificeerd in onderzoek of praktijk, waardoor het moeilijk is om de toegevoegde waarde voor bedrijven aan te tonen.
5. De positie van de ergonoom is niet duidelijk, ze zijn “organisatorisch dakloos” zijn en verspreid over afdelingen.
Desalniettemin zijn zij van mening dat ergonomen in sterk gereguleerde, risicovolle sectoren nooit een tekort aan werk zullen hebben. [link]
Reactie 8: Todd & Thatcher
Ze zijn het eens over het gebrek aan open wetenschappelijke initiatieven en een afhankelijkheid van laboratoriumexperimenten die niet zijn gebaseerd op problemen in de echte wereld.
Ze zijn het echter niet eens met de pessimistische kijk op de impact van HFE. Hun argumenten zijn de groei van landen die toetreden tot de IEA. HFE krimpt niet, maar het zwaartepunt verschuift meer naar het Zuidelijk werelddeel. Daar helpt ergonomie bij het oplossen van uitdagingen zoals klimaatverandering of AI. [link]
Wederwoord Winter & Eisma
Ze erkennen dat de meeste reacties het er niet mee eens zijn dat de discipline aan het vervagen is, en een substantiële waarde behoudt voor de industrie. Toch blijven ze erbij dat HFE-wetenschap achterloopt op de snelle ontwikkelingen in AI en blijft vasthouden aan methodes uit de vorige eeuw. Het aantal leden, aantal deelnemers aan conferenties of nieuwe regelgeving weerspiegelen activiteit, maar niet noodzakelijkerwijs impact.
In hun voorspelling zullen Big Tech bedrijven binnen 5-10 jaar zeer geavanceerde producten lanceren en lopen HFE-onderzoekers het risico dat ze onderwerpen uit 1990 blijven bespreken. Tot slot roepen ze de HFE-discipline op om controle te krijgen over big data en AI en een nieuwe rol te vinden, anders zal het oude tijdperk van HFE-onderzoek tot een einde komen. [link]
Wat met België ?
In België zijn een aantal zaken herkenbaar. Er gebeurt niet meer veel onderzoek in ergonomie, de labo’s ergonomie aan de universiteiten zijn niet meer. Het onderzoek in ergonomie gebeurt vooral projectmatig, wat een structurele kennisopbouw in de weg staat.
Buiten de wettelijke context is ergonomie bijna volledig verdwenen. Andere vakgebieden zoals productontwikkeling of UX design passen ook wel principes van ergonomie toe, maar ze staan los van de geschoolde ergonomen in de wettelijke context. Deze zitten echter verspreid over verschillende bedrijven of over externe instellingen. Dat maakt kennisdeling en -opbouw niet evident en ook de beroepsvereniging slaagt daar moeizaam in.
Ergonomie zit ook weinig in de bedrijven zelf en sluit weinig aan met de primaire bedrijfsdoelen. De ergonoom werkt doorgaans in de tweede lijn en is veelal extern. De voorgestelde maatregelen of adviezen blijven daardoor op microniveau. De aantoonbare impact voor het bedrijf is daardoor beperkt, zowel wat welzijn als prestatie betreft.
België heeft dus nood aan een onafhankelijk en duurzaam onderzoekscentrum voor ergonomie (of welzijn op het werk). Voorbeelden in de ons omringende landen zijn TNO, INRS, Baua,… Onderzoek en ontwikkeling dienen in samenwerking met universiteiten en bedrijven te zijn, maar de borging moet overkoepelend zijn. Deze centrale kennisopbouw moet open zijn en kan dan dienen als uniforme “evidence based” boodschap naar de ergonomen en bedrijven toe.
De overheid moet ook KPI’s definiëren voor zijn wetgeving en de impact ervan in de bedrijven. Na 30 jaar welzijnswet is het effect op ziekteverzuim ondermaats. Snelle bijsturing moet dan mogelijk zijn om effectief resultaat te boeken met een win voor het bedrijf en de maatschappij. Dat is nodig om ergonomie als geloofwaardig vakgebied te zien en de toegevoegde waarde zichtbaar te maken. Nu zijn bedrijven nog te weinig overtuigd dat het toepassen van (micro)ergonomie hun sterker maakt.
* Bronnen:
Origineel artikel: https://doi.org/10.1080/00140139.2024.2416553
Samenvatting commentaren: Ben Hutchinson