Codex boek III Arbeidsplaatsen titel 1 beschrijft de basiseisen waaraan arbeidsplaatsen dienen te voldoen (link). Hierin zijn ook een hele reeks aanknopingspunten te vinden voor ergonomie.
- Hoofdstuk II: Uitrusting van de arbeidsplaatsen – voldoende ruimte
- Hoofdstuk III: Verlichting
- Hoofdstuk IV: Luchtverversing
- Hoofdstuk V: Temperatuur
- Hoofdstuk VI : Sociale voorzieningen
Hoofdstuk II. Uitrusting van arbeidsplaatsen
Art III.1-6. De oppervlakte, de hoogte en het luchtvolume van de lokalen waarin gewerkt wordt zijn van die aard dat de werknemers hun werk kunnen uitvoeren zonder risico voor hun welzijn:
* hoogte lokalen: min. 2m50 hoog
* werkelijke ruimte: min. 10m³/persoon
* vrije oppervlakte: min. 2m²/persoon
Art III.1-7. De afmetingen van het vrije, ongemeubileerde oppervlak van de werkpost wordt zodanig berekend dat werknemers over voldoende ruimte beschikken.
Om de benodigde kantooroppervlakte te bepalen, biedt in praktijk de NEN 1824 concrete handvatten. Deze beschrijft een rekenmethode om de benodigde ruimte te bepalen.
Hoofdstuk III. Verlichting
Art III.1-31. De werkgever zorgt ervoor dat er op de arbeidsplaats voldoende daglicht binnenkomt en dat indien dit niet mogelijk is, er een adequate kunstverlichting aanwezig is.
Art III.1-33. De risicoanalyse bepaalt aan welke voorwaarden de verlichting dient te voldoen om ongevallen en oogvermoeidheid te voorkomen. Wanneer men voldoet aan de norm NBN-EN 12464 rond binnenverlichting, is er het vermoeden in orde te zijn. Indien de werkgever hier niet voor kiest, moet de verlichting tenminste beantwoorden aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in bijlage III.1-2. Dat is 500 Lux voor bureauwerk.
Hoofdstuk IV. Luchtverversing
Art III.1-34. De werkgever zorgt ervoor dat de CO2-concentratie gewoonlijk lager is dan 900 ppm of dat er een minimum ventilatiedebiet van 40 m³/u per aanwezige persoon is. Afwijken kan op basis van de risicoanalyse, maar in elk geval mag de CO2-concentratie in deze werklokalen gewoonlijk nooit hoger zijn dan 1200 ppm of het debiet lager dan 25m³/u per persoon. Gewoonlijk betekent 95% van de gebruikstijd over maximaal 8 uur.
Art III.1-35..De luchtverversing gebeurt op natuurlijke wijze of door middel van een luchtverversingsinstallatie.
Art III.1-36. Voorwaarden luchtverversingsinstallatie (mechanisch ventilatiesysteem of airco):
* verspreidt enkel zuivere lucht, gelijkmatig over de werklokalen
* er is geen blootstelling aan temperatuurschommelingen, tocht, lawaai of trillingen
* elke afzetting van vuil, verontreiniging of besmetting wordt voorkomen
* storing worden gemeld door controlesysteem
Bevochtigings- of ontvochtigingsinstallaties dienen zo ingesteld te zijn dat de gemiddelde relatieve luchtvochtigheid over een werkdag tussen 40 en 60 % ligt. Wanneer de lucht geen chemische of biologische agentia bevat, mag dit tussen 35 en 70% zijn.
Hoofdstuk V. Temperatuur
Art III.1-38. Arbeidsplaatsen zijn voldoende thermisch geïsoleerd rekening houdend met de aard van het werk. Ramen, bovenlichtvoorzieningen en glazen wanden zijn zo geconstrueerd dat overmatige zonnestraling op de arbeidsplaats vermeden wordt.
Art III.1-38. De temperatuur op de arbeidsplaats is gedurende de arbeidstijd afgestemd op het menselijk organisme, rekening houdend met het Codex V.1 Thermische omgevingsfactoren.
In de Codex worden minimum en maximumtemperaturen beschreven in functie van de zwaarte van het werk. Voor de comfortwaarden wordt verwezen naar ISO 7730.
Hoofdstuk 6. Sociale voorzieningen
Art III.1-40. De sociale voorzieningen beantwoorden aan de minimumvoorschriften (aantal, oppervlakte en afmetingen) uit de bijlagen: kleedkamers, wastafels en douches, wc, refter en rustlokalen.
Art III.1-60. Wanneer uit de risicoanalyse blijkt dat het voor bepaalde functies noodzakelijk is dat de werknemers rustpauze nemen, dan stelt de werkgever een rustlokaal ter beschikking:
* blootstelling aan thermische omgevingsfactoren
* blootstelling aan lawaai of trillingen
* energieverbruik meer dan 410 Watt
* …